De adviescommissie vreemdelingenrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: commissie) heeft kennis genomen van de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer van 27 november 2015, terzake de maatregelen die worden getroffen rond de verhoogde asielinstroom.
Uiteraard is ook de advocatuur voorstander van een efficiënte inzet van mensen en middelen, en van stroomlijning van de aanvragen. Niet in de laatste plaats omdat stroomlijning ook de rechtsbescherming van vluchtelingen ten goede komt.
De commissie verzet zich echter tegen de voorgenomen maatregel om aan zogenaamd “evident kansrijken” geen gefinancierde rechtsbijstand meer toe te kennen. In de praktijk betreft dit vooral Syriërs, staatloze Palestijnen uit Syrië en Eritreeërs. De gedachte is kennelijk: deze aanvragen worden toch ingewilligd, daar voegt rechtshulp niets meer aan toe.
Dat is niet juist. Ook bij een spoor 3- vluchteling is rechtshulp noodzakelijk met het oog op adequate rechtsbescherming.
De aangekondigde maatregel staat op zijn minst op gespannen voet met de inhoud en strekking van de recentelijk geïmplementeerde Europese Procedurerichtlijn 2013/32. De commissie wijst in dit verband op overweging 22 van de considerans van die richtlijn:
“Het is ook in het belang van zowel lidstaten als verzoekers dat ervoor wordt gezorgd dat de behoefte aan internationale bescherming reeds in eerste aanleg correct erkend wordt. Daartoe moeten verzoekers in eerste aanleg kosteloos iuridische en procedurele informatie kriiqen, rekening houdend met hun biizondere omstandigheden. Dergelijke informatie moet de verzoekers onder andere in staat stellen om de procedure beter te begrijpen en hen op die manier helpen de betrokken verplichtingen na te komen”.
Voorts wordt gewezen op overweging 25 van diezelfde considerans waar het recht van de vreemdeling om zijn rechten in alle fases van de procedures te doen gelden, nogmaals wordt uitgewerkt en benadrukt:
”Teneinde ervoor te zorgen dat personen die bescherming behoeven als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt, correct als zodanig worden erkend, moet elke verzoeker, daadwerkelijk toegang hebben tot de procedures, in de gelegenheid worden gesteld met de bevoegde autoriteiten samen te werken en te communiceren om de voor zijn zaak relevante feiten uiteen te zetten, en over voldoende procedurele waarborgen beschikken om ziin rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden.
Daarnaast signaleert de commissie een aantal inhoudelijke bezwaren die nopen tot het heroverweging van deze beoogde maatregel.
Allereerst de steeds bestaande mogelijkheid op intrekking van de verleende asielvergunning ingeval de situatie in Syrië zich iets zou verbeteren. In geval van intrekking wordt door de IND voor de beoordeling van die voorgenomen intrekking allereerst teruggegrepen op de inhoud van de eerder afgelegde verklaringen. Wanneer die verklaringen uit het eerste en nader gehoor ten tijde van de aanvraag niet zijn juist zijn, kan dat bij een latere herbeoordeling tot grote problemen leiden voor de vreemdeling.
Het argument “maar de vreemdeling zal nog gehoord worden op zijn intrekking, en kan dan alsnog alles naar voren brengen wat hij/zij nog relevant acht” is onvoldoende en juridisch drijfzand. Immers, mensen vergeten (of verdringen), zo leert de ervaring zaken, vooral wanneer die ervaringen traumatisch van aard zijn geweest. Dit geeft mogelijk een onvolledig beeld van de problemen die ook ten tijde van een intrekking nog relevant kunnen zijn voor de beoordeling van vluchtelingschap. Daarbij is het vaste praktijk dat het de vreemdeling blijvend wordt tegengeworpen als hij niet meteen bij het eerste contact volledig en consistent is geweest.
Aanvullingen of correcties mogen hem dan bij de intrekkingsprocedure niet meer baten. Deze praktijk wordt gesanctioneerd door het hoogste rechtscollege dat in zulke procedures oordeelt, de Raad van State. Zonder dat deze lijn expliciet verlaten wordt is het onthouden van rechtshulp bij de asielaanvraag onacceptabel.
Dit klemt nog te meer nu de verhoren waarin de vluchtelingen hun asielproblemen uit de doeken doen, steeds korter en korter worden. Daar waar een IND-medewerker zich voorheen kon bezighouden met één nader horen per dag, dient een medewerker nu drie of zelfs vier verhoren af te nemen én uit te werken. Het risico op het wegvallen van een relevant deel van het asielrelaas wordt hiermee aanzienlijk.
Het tweede probleem ziet op gezinshereniging en nareis. In de brief geeft de Staatssecretaris aan dat ten aanzien van de nareisaanvragen nu al een enorme achterstand is ontstaan, die niet eenvoudig weggewerkt kan worden. Een groot deel van die achterstand wordt vanuit het Ministerie gerelateerd aan het vermoeden dat vluchtelingen onvolledige aanvragen zouden indienen, of in ieder geval aanvragen waar nog veel onderzoek aan vast zit.
De praktijk leert dat naar aanleiding van de rapporten van eerste en nader horen, veel correcties moeten worden ingediend. Zowel ten aanzien van het relaas, maar zeker ook rond de persoonsgegevens van gezinsleden. Op dit punt wreekt zich zeker de steeds grotere inzet van niet-registertolken Arabisch (Syrië) en Tigrinia (Eritrea), waardoor de kwaliteit van de tolkwerkzaamheden regelmatig te wensen overlaat. Ook de inzet van onvoldoende ervaren krachten bij de IND zelf draagt in dit verband bij aan een grotere meer kans op onzorgvuldigheden. Dit wordt in de praktijk al dagelijks ervaren en gesignaleerd door de advocaten die werkzaam zijn op het aanmeldcentrum.
Fouten en problemen worden vaak gezien in de schrijfwijze van een naam of namen, maar ook in de bepaling welke naam naar Nederlands recht geldt als voornaam en welke naam als achternaam. Dit volgt mede uit de Arabische traditie van de lange namenreeksen. Deze fouten en onvolledigheden moeten steeds weer gecorrigeerd worden, teneinde latere problemen in de nareisprocedure te voorkomen. Wanneer deze correcties noodgedwongen achterwege blijven, leidt dit onherroepelijk tot meer problemen en vertraging in de behandeling van de latere nareisaanvragen. Daarnaast zal dit leiden tot meer procedures voor bezwaar en beroep, in geval van afwijzingen op die aanvragen.
Tot slot heeft de commissie ook een principieel probleem met deze maatregel. Elke asielzoeker heeft in Nederland recht op rechtshulp, ongeacht of hij arm of rijk is. Met deze maatregel wordt rechtshulp alleen nog bereikbaar voor de rijke asielzoeker. Diegene die niet zelf een advocaat kan betalen, verliest nu zijn rechtsbescherming. Daarbij stelt de commissie vast dat een maatregel als deze, een gevaarlijke opmaat kan zijn naar een nieuwe praktijk: wie wordt de volgende groep vreemdelingen van wie de aanvragen zonder rechtshulp afgehandeld kan worden?
De commissie signaleert tot slot een aantal inhoudelijke vragen waar de brief van de Staatssecretaris geen antwoord op geeft en die buitengewoon relevant zijn voor het verdere verloop:
Per wanneer gaat deze maatregel in?
- Wat wordt bedoeld met “versnelde afdoening”? Immers, de Nederlandse asielwetgeving kent enkel een Algemene Asielprocedure, en een Verlengde Asielprocedure .
- Wat wordt concreet bedoeld met de formulering: “goed gedocumenteerd”? Is het dan vereist dat de vreemdeling een geldig paspoort overlegt, of is bijvoorbeeld een identiteitskaart of militair boekje ook voldoende? Hier behoort wel helderheid over te bestaan, ter voorkoming van willekeur en rechtsongelijkheid. Dit ook te meer nu met name veel Eritreeërs hun documenten bij aankomst in Nederland niet bij zich dragen, maar die na aankomst zo spoedig mogelijk laten nasturen; wat is het peilmoment voor de bepaling van het in te zetten spoor?
- Hoe verhoudt zich deze versnelde afdoening, met de recente toezeggingen van de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer en in de media, dat er vooral bij de Syriërs zeer streng gecontroleerd zal worden op contra-indicaties, zoals betrokkenheid bij IS en/of andere vergelijkbare organisaties?
- Hoe garandeert de Staatssecretaris dat de inwerkingtreding van deze maatregel, met Parijs en Brussel nog in gedachten, niet ten koste gaat van de openbare orde en veiligheid in Nederland?
- Welk gehoor is bepalend voor het uitzetten van de verdere behandeling van de aanvraag? Vanuit de jurisprudentie blijkt dat een enkel ingevuld klantformulier in dit verband strikt onvoldoende is (zie onder meer Rb Amsterdam d.d. 23 november 2015, Awb 15/19072). Ook een aanmeldgehoor is in dit verband onvoldoende. Immers, een dergelijk gehoor ziet enkel op het boven water halen van elementen die kunnen duiden op de verantwoordelijkheid van een ander land om deze zaak te behandelen, vanuit het kader van de Dublinverordening (Dublin 111). Daarbij komt dat tot voor kort in elk geval een zeer grote groep Syriërs is begonnen aan de asielprocedure, zonder dat aan hen ooit een aanmeldgehoor is afgenomen. Bovendien, wanneer doorslaggevende waarde wordt toegekend aan een aanmeldgehoor, dient een dergelijk gehoor ook omkleed te worden met de wettelijke waarborgen, zoals onder meer een adequate voorbereiding én nabespreking, én de mogelijkheid om zaken vast te stellen of te corrigeren (zie in het bijzonder artikel 17 lid 3 Procedurerichtlijn 2013/32).
De adviescommissie is uiteraard bereid een en ander verder toe te lichten in een nader gesprek.
Geef een antwoord
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.